De komma

Wanneer zet je een komma?

· Geen volledig antwoord mogelijk……….

Je zet een komma als:

1. je vermoedt dat de zin voor de lezer ingewikkeld is;

2. de zin misverstanden kan oproepen.

Dat is natuurlijk veel te vaag, daarom een paar algemene regels:

1. zet tussen korte hoofdzinnen zonder voegwoorden altijd een komma, bijvoorbeeld:

Deze ambtenaren krijgen eerst een bijscholingscursus,

dan volgt er een inwerkperiode, vervolgens moeten zij bewijzen wat ze waard zijn.

2. zet een komma tussen twee persoonsvormen:

Als je ziek bent, moet je naar huis gaan.

3. Vergelijk de volgende zinnen:

a. Sinaasappels die met kwik zijn ingespoten kun je beter niet eten.

b. Sinaasappels, die zo’n mooie oranje kleur hebben, een fruitmand altijd op.

a: beperkende bijvoeglijke bijzin:----------geen komma;

b: uitbreidende bijvoeglijke bijzin:---------wel een komma.

Nog een paar voorbeelden:

De jongens die te laat kwamen, kregen straf.

(niet alle jongens kregen straf, alleen degenen die te laat kwamen.)

De jongens, die te laat kwamen, kregen straf.

(alle jongens kregen straf)

De reiskosten die f10,- te boven gaan, zullen worden vergoed.

(alleen wat het meer dan f10,- heeft gekost wordt vergoed.)

De reiskosten, die f10,- te boven gaan, zullen worden vergoed.

(alle reiskosten worden vergoed.)

Zie je het betekenisverschil? hoor je de verschillen in leestoon?

Hoofdzin – bijzin:

Als een zin de volgorde hoofdzin – bijzin heeft, dan is er geen vaste regel wat betreft het plaatsen van komma’s.

Meestal wordt het dan wel gedaan in langere zinnen, maar niet in korte zinnen.

Door de verkiezingsuitslag van 25 mei 1977 waren de PvdA en het CDA op elkaar aan gewezen, omdat de andere mogelijkheden vrijwel uitgesloten waren.

Ik kan niet komen omdat ik ziek ben.

Ook als er sprake is van twee hoofdzinnen die door de voegwoorden maar, want, of, noch (dus, echter) één zin vormen, dan alleen een komma zetten als die zin lang is.

Het is beter een komma te plaatsen als:

1. de bijzin aan de hoofdzin voorafgaat:

Nu mijn collega’s een afwijkend standpunt hebben ingenomen, is het voor mij niet mogelijk een goed advies samen te stellen.

2. als de hoofdzin wordt onderbroken door een bijzin:

De aanleg van de Amsterdamse metro heeft, ondanks het feit dat alles goed was voorbereid, veel meer tij gekost

dan geraamd.

3. bij beknopte bijzinnen: (bijzinnen zonder onderwerp en zonder pv. maar vaak met te en het hele werkwoord)

Na alle vragen beantwoord te hebben, verliet hij de zaal.

Dit wetsvoorstel moet, gelet op de uitspraak van de rechter, strikt toegepast worden.

4. een bijstelling moet altijd tussen komma’s.

De heer Pietersen, plaatsvervangend hoofd van de afdeling, was verhinderd.

Een komma is verder verplicht bij:

1. een opsomming: De jury noemde het een helder, begrijpelijk en overzichtelijk stuk.

2. als je in de tekst een persoon aanspreekt:

“Heb ik U verkeerd begrepen, meneer Jansen?”

3. tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij één zelfstandig naamwoord horen:

Een omvangrijk, zwaarwichtig rapport over de werkgelegenheid.

4. bij interjectie (tussenwerpsel):

Hé, wil jij dat wel eens laten!

En toen, verdorie, kwam hij niet opdagen.

Hij heeft zich niet aan zijn woord gehouden, helaas.

5. soms om dubbelzinnigheid te vermijden:

Jan beloofde, Marie morgen te zullen helpen.

(die belofte kan aan meerdere personen gedaan zijn.)

Jan beloofde Marie, morgen te zullen helpen.

(deze belofte is alleen aan Marie gedaan.)

Let op:

“Vandaag”, zuchtte Toon, “ga ik vissen.”