Om een bepaalde indruk te maken op de lezer of de luisteraar kan een schrijver of een spreker gebruik maken van stijlmiddelen. De belangrijkste stijlmiddelen zijn:
1. Beeldspraak: (metafoor, vergelijking, metonymia)
2. Eufemisme: iets op een verzachtende manier onder woorden brengen. Bijv.: doodgaan - heengaan; achterlijk - zwak begaafd.
3. Herhaling: Twee of meer keer hetzelfde woord gebruiken. Bijv.: Hij is altijd en altijd ziek.
4. Tautologie: Twee keer hetzelfde zeggen met andere woorden die tot dezelfde woordsoort horen. Bijv.: Hij is altijd en eeuwig ziek. Met veel pracht en praal werd hij begraven.
5. Pleonasme: Twee keer hetzelfde zeggen met andere woorden die niet tot dezelfde woordsoort horen. Bijv.: Hij reed op een witte schimmel.
6. Antithese: (=tegenstelling) Tegengestelde dingen worden gecombineerd, zodat ze echt opvallen. Bijv.: Je hebt voor goed geld slechte dingen gekocht.
7. Paradox: Een schijnbare tegenstelling. Bijv.: Ik heb me heel jong al heel oud gevoeld.
8. Hyperbool: Overdrijving. Bijv.: Ik schaam me dood.
9. Understatement: Het tegengestelde van een hyperbool, een spottende manier van verkleinen of verzwakken. Bijv.: Er zullen wel een paar foutjes in mijn proefwerk hebben gezeten, want ik had een 3.
10. Ironie: Spot (lichte spot......niet sarcastisch) Bijv.: Jij bent zeker de leukste thuis. (Bedoeld wordt....)
11. Retorische vraag: Een vraag waarop geen antwoord verwacht wordt. Bijv.: Denken jullie nou echt dat ik gek ben?
12. Climax: Een reeks woorden die in betekenis steeds sterker worden. Bijv.: Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.
13. Omgekeerde climax: Het tegenovergestelde van een climax. Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het was zelfs geen fiets. Zijn prijs was een zakradiootje.
14. Anticlimax: Eerst is er sprake van een climax, maar de laatste toevoeging geeft dan juist het tegenovergestelde van een climax aan.
Meestal is dat wel lachwekkende bedoeld.
Bijv.: Hij won de marathon van Eindhoven, van Londen, van New York en die van Bakel. |
Literatuur >