correctie verleden tijd 3

Oefening 3

Als de spelling niet in rood is uitgelegd, dan is er steeds sprake van klankverandering.

1. Ik kende een politieagent die iedere bromfietser beboette die over het trottoir

reed. (ken+de; ik is enkelvoud. beboet+te; een politieagent is enkelvoud)

2. Hij vertrouwde erop dat het steeds beter zou gaan, maar hij vergiste

zich. (vertrouw+de; hij is enkelvoud. vergis+te; hij is enkelvoud)

3. De buurman bedoelde daar niets mee, maar wat hij zei, was niet slim. (bedoel +de: de buurman is enk.)

4. Mijn zoon postte die brief nog net op tijd anders moest hij boete betalen. (post+te; mijn zoon is enkelvoud)

5. Zij werd door veen mensen toegejuicht toen zij uit het vliegtuig stapte. (stap+te; zij is enkelvoud)

6. Toen hij besefte dat het veel beter kon, begon hij harder te werken. (besef+te; hij is enkelvoud)

7. Niemand treurde toen die gehate dictator overleed. (treur+de; niemand is enkelvoud)

8. In die plaats bood de makelaar heel interessante huizen aan.

9. In de kleine lettertjes stonden de voorwaarden te lezen.

10. De politie vermoedde dat de brand was aangestoken. (vermoed+de; de politie is enkelvoud)

11. De schapen blaatten de hele nacht, iedereen werd er wakker van en kon

niet meer in slaap komen. (blaat+ten de schapen is meervoud)

12. Omdat mijn tegenstander zo wild in kwam, kreeg ik een flinke trap tegen mijn

knie.

13. Dat meisje wachtte veel te lang voordat zij een besluit durfde te nemen. (wacht+te; dat meisje is enkelvoud.

durf+de; zij is enkelvoud)

14. Hij verbeeldde zich dat hij nooit fouten maakte, maar hij keek lelijk op zijn

neus toen hij zijn fouten inzag. (verbeeld+de; hij is enkelvoud. maak+te; hij is enkelvoud)

15. De gemeente ontruimde het bouwvallige pand. (ontruim+de; de gemeente is enkelvoud)