Het examen "Spreken"

Het examen “Spreken”

Voor dit examen krijg je de opdracht om een presentatie te houden die een vooraf opgegeven aantal minuten moet duren over een bepaald onderwerp.

Als het examen door de opleiding is samengesteld kan het soms zijn dat je zelf mag kiezen uit bijvoorbeeld drie onderwerpen. Bij de meeste examens is dat niet het geval. Je krijgt gewoon één opdracht. Het kan zijn dat je een betoog moet houden maar het kan ook zijn dat de presentatie informatief of beschouwend moet zijn. Lees de opdracht dus goed zodat je weet wat er van je gevraagd wordt.

De beoordeling verschilt per examen maar over het algemeen wordt je beoordeeld op de volgende onderdelen:

Eerst wordt er gekeken of je voldoet aan de precondities:

· Je hebt in het Nederlands gesproken;

· Je bent voldoende verstaanbaar;

· Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd;

· Je hebt voldaan aan de gevraagde spreektijd.

Als één van bovenstaande punten onvoldoende is wordt het examen niet verder beoordeeld en dan krijg je het cijfer 1,0.

Als er wel aan bovenstaande punten is voldaan wordt je beoordeeld op het volgende:

1. Samenhang;

2. Afstemming op doel;

3. Afstemming op publiek;

4. Woordenschat en woordgebruik;

5. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing.

Belangrijk is natuurlijk dat je presentatie bestaat uit een inleiding kern en een slot.

Bij de voorbereiding van deze presentatie ga je eerst de kern van je presentatie uitwerken. Stel dat je de volgend opdracht krijgt”:

In de coronatijd zijn de meeste lessen online gegeven. Nu gaan er stemmen op om ook na de coronatijd daarmee door te gaan bij een aantal theorielessen. Jij hebt ook ervaring in het volgen van lessen op internet.

Je houdt een betoog voor of tegen de stelling: “Ook na de coronatijd moeten bepaalde lessen online aangeboden worden.”

Je betoog heeft de vorm van een presentatie van minimaal 6 minuten en maximaal 9 minuten. Je gaat in op het onderwerp; je geeft je mening met argumenten vóór en tegen.

Je geeft minimaal drie goed uitgewerkte argumenten voor je standpunt en minimaal twee argumenten tegen.

De tegenargumenten weerleg je.

Je sluit je betoog af met een conclusie.

Denk aan een goede opbouw: inleiding, kern en slot.

De voorbereiding

Als je de presentatie gaat voorbereiden bepaal je eerst of je voor of tegen de stelling bent. Dat is jouw standpunt. Daarna ga je als volgt verder:

1. Welke argumenten heb je die je mening ondersteunen? Verwerk in ieder geval de drie sterkste argumenten in je presentatie. Het mogen er ook meer zijn maar een zwak argument maakt je betoog niet sterker. Bepaal in welke volgorde je de argumenten presenteert. Je kunt met het sterkste argument beginnen en het zwakste argument het laatste noemen maar je kunt je presentatie ook opbouwen door met het zwakste argument te beginnen en te eindigen met het sterkste argument. Let er wel op dat je de argumenten goed moet onderbouwen. Dat kan het beste met feiten, cijfers, aansprekende voorbeelden of bijvoorbeeld meningen van experts.

2. Daarna ga je kijken welke tegenargumenten er zijn. Je kiest er daar twee van uit. Maak je betoog niet zwakker door meer dan het gevraagde minimale aantal tegenargumenten te noemen. Zorg er ook voor dat je de gekozen tegenargumenten kunt weerleggen of tenminste kunt afzwakken. Dat weerleggen/afzwakken doe je ook weer zoveel mogelijk met voorbeelden, feiten, cijfers of meningen van experts.

3. De uitwerking van bovenstaande twee punten is de kern van je betoog. Nu kun je een door een passende inleiding en een passend slot de presentatie compleet maken.

4. Het doel van een inleiding is om de aandacht van je publiek te trekken. Je moet je toehoorders nieuwsgierig maken. Dat kan met het vertellen van een persoonlijke ervaring, met een anekdote of met het stellen van een vraag. Met dat laatste moet je voorzichtig zijn want je weet niet welke antwoorden er komen en daar moet je wel op in kunnen gaan. Deze inleiding moet natuurlijk aansluiten op de stelling die meteen hierna volgt.

5. In bovenstaand voorbeeld zou je daarom de inleiding als volgt op kunnen bouwen: Je begint met het vertellen van je eigen ervaringen met het volgen van lessen via internet. Dan begroet je je publiek en je vertelt wie je bent en eventueel welke opleiding je volgt. Dan kun je vertellen hoe jouw presentatie eruit gaat zien, waar je het over gaat hebben. Je geeft een structuuraanduiding ( inhoudsopgave). Daarna kun je de inleiding beëindigen met jouw mening of je voor of tegen de stelling bent dat ook na de coronatijd bepaalde lessen online aangeboden moeten worden.

6. In het slot rond je de presentatie af. Heel dikwijls bestaat het slot uit een samenvatting en conclusie. Je vertelt dan heel in het kort wat jouw argumenten zijn en ook de tegenargumenten noem je kort en je sluit af met de conclusie. Die conclusie moet natuurlijk inhoudelijk hetzelfde zijn als je standpunt. Het is niet de bedoeling dat je in het slot nog met nieuwe gegevens komt. Tenslotte geef je je toehoorders nog de mogelijkheid tot het stellen van vragen.

Als je op deze manier je presentatie uitgewerkt hebt ga je kijken of je voldoende stof hebt om (in dit geval) kunt voldoen aan de 6 tot 9 minuten spreektijd. Dat kun je bijvoorbeeld doen door thuis te oefenen met bijvoorbeeld familie, vriend of vriendin als publiek. Je kunt als het nodig is dan nog altijd je presentatie wat aanpassen.

Op dezelfde manier werk je ook een informatieve presentatie (bijvoorbeeld over je stage) of een beschouwing (de voor- en nadelen van social media) uit.

Dan zijn er nog een paar zaken erg belangrijk en die kunnen per opleiding verschillen. Bij de meeste opleidingen mag je bijvoorbeeld gebruik maken van PowerPoint. Bij sommige opleidingen is dat niet mogelijk. Je kunt PowerPoint gebruiken als ondersteuning van je presentatie. Je laat bijvoorbeeld het gebouw zien waar jij stage hebt gelopen of je laat foto’s zien van bepaalde werkzaamheden tijdens je stage. Zet niet teveel tekst op je PowerPoint presentatie, zeker geen hele zinnen die je dan gaat voorlezen. Spreek duidelijk met je docent af wat de eisen zijn bij het gebruik van PowerPoint en houd je dan aan die afspraken.

Dat geldt ook voor het gebruik van steekwoorden of een spreekschema. Een volledig uitgeschreven tekst mag je nooit gebruiken bij je presentatie.

Soms mag je kiezen of je de presentatie staand of zittend doet. Staand heeft altijd de voorkeur en zeker als je gebruik maakt van PowerPoint kun je bijna niet anders.

Tenslotte moet je ook weten of je vooraf iets in moet leveren. Dat kan bijvoorbeeld je spreekschema zijn als je docent dat eerst wil inzien.

Nog een tip: Als je van jezelf weet dat je wel eens spellingsfouten maakt, laat dan je PowerPoint pagina’s even controleren door iemand van wie je weet dat hij die fouten niet maakt. De examinatoren zullen dergelijke fouten niet meewegen in hun beoordeling ( zij beoordelen allen je spreekvaardigheid) maar je presentatie ziet er daardoor wel beter verzorgd uit.

Als je je presentatie op bovenstaande manier voorbereid kun je met vertrouwen het examen af gaan leggen.

Meer informatie kun je vinden op de e volgende sites. Klik op de site die je wilt bekijken.

Inleiding:

https://www.youtube.com/watch?v=ygCFi4zG3to Een goede inleiding voor een presentatie (aanrader)

https://presentatiepro.nl/presentatie-maken/hoe-begin-je-een-presentatie

https://www.carrieretijger.nl/functioneren/communiceren/mondeling/modellen/presentatie

https://www.presentatiekracht.nl/presentatie-inleiding-introductie/

https://echtpresenteren.nl/15-verrassende-inleidingen/

https://www.taalwinkel.nl/het-begin-van-een-presentatie/

Slot:

https://www.taalwinkel.nl/het-einde-van-een-presentatie/

https://www.commpost.nl/weblog/tipspresentatieafsluiten/

https://www.intermediair.nl/persoonlijke-groei/competenties/rond-je-presentatie-af-met-een-slotwoord-dat-staat-als-een-huis

https://www.presentatiekracht.nl/afsluiting-slot-presentatie/

De hele presentatie:

https://www.cambiumned.nl/theorie/schrijven-en-spreken/spreken/inleiding-middenstuk-en-slot/

https://www.youtube.com/watch?v=Eq01FR5BgDY aanrader

https://www.leren.nl/cursus/professionele-vaardigheden/presentatie

https://spijkerenco.nl/10-tips-voor-een-goede-powerpoint-presentatie

Publiek:

https://www.lichaamstaal.nl/lichaamstaal.html?presentatie.html

https://www.coopr.nl/blog/10-tips-voor-het-geven-van-een-goede-presentatie

Succes!

De beoordeling

Het examen wordt in de meeste gevallen beoordeeld door twee examinatoren. Dat kunnen twee examinatoren zijn die onafhankelijk zijn, van buiten de opleiding. Het kan ook zijn dat je docent samen met een onafhankelijke examinator het examen afneemt. In enkele gevallen kan het ook zijn dat het examen wordt afgenomen door één examinator. In dat geval wordt het examen altijd opgenomen met een voicerecorder. Dat laatste wordt vaak ook gedaan als twee examinatoren het examen afnemen. Als het nodig is, kan het examen altijd afgeluisterd worden.

De beoordeling verschilt enigszins per opleiding maar over het algemeen komen de volgende punten aan de orde:

1. Allereerst kijkt men of je hebt voldaan aan de gevraagde spreektijd. Als dat niet het geval wordt het examen niet verder beoordeeld en krijg je het cijfer 1,0. Een kleine afwijking van de gevraagde spreektijd wordt soms nog getolereerd.

2. Het is logisch dat tijdens de presentatie in het Nederlands gesproken wordt en dat de examinatoren goed kunnen volgen wat er gezegd wordt. Als dat niet het geval is wordt ook nu het examen niet verder beoordeeld en krijg je het cijfer 1,0. Dit komt niet vaak voor maar soms wel bij kandidaten niet nog niet lang in Nederland zijn of kandidaten die heel erg “plat” praten (dialect).

3. Minimaal 80% van de gevraagde inhoud moet gerealiseerd zijn. Als dat niet het geval geldt hetzelfde als wat hierboven staat.

Als aan bovenstaande precondities is voldaan wordt je beoordeeld op de volgende aspecten:

1. Samenhang;

2. Afstemming op doel;

3. Afstemming op publiek;

4. Woordenschat en woordgebruik;

5. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing.

Zoals hierboven al staat verschilt de beoordeling per opleiding. Bij de TOA-examens kun je per onderdeel onvoldoende , voldoende of goed scoren. Als één van bovenstaande punten onvoldoende is, is de maximale score 5,4. Je kunt een onvoldoende aspect niet compenseren met een “goed” voor een ander aspect.

Opleidingen die zelf het examen hebben samengesteld werken bij de beoordeling vaak met een driepuntsschaal , je kunt dan voor een onderdeel 0, 1 of 2 punten scoren.

Bij deze beoordeling kun je dus een onvoldoende voor een aspect wel compenseren met een “2” voor een ander aspect.

Een variant op bovenstaande driepuntsschaal is de vierpuntsschaal. Je kunt dan 0, 1, 2 of 3 punten per onderdeel scoren. Ook in dit geval kun je een onvoldoende compenseren met bijvoorbeeld een “3” voor een ander aspect

(Een examen spreekvaardigheid dat door de opleiding zelf is samengesteld met beoordeling en cijferbepaling vind je op

https://lesned.files.wordpress.com/2019/09/8.-presentatie-burgerschap-3f-keuzeopdracht-2.pdf)

Inleiding kern slot: https://www.youtube.com/watch?v=K4zli32FRSk

Samenhang

Dit zijn de eisen:

2F Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij duidelijk maken welk punt hij het belangrijkst vindt.

Gebruikt korte eenvoudige zinnen en verbindt deze door de juiste, eenvoudige voegwoorden en verbindingswoorden.

3F Maakt gebruik van middelen voor tekstcohesie (bijvoorbeeld signaal- en verbindingswoorden) om uitingen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. Bij langere teksten kan dit nog problemen opleveren.

Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Bij het aspect “Samenhang” wordt bij de beoordeling gelet op de volgende zaken:

1. Inleiding – kern – slot. Ook inleiding en slot moeten goed uitgewerkt zijn. Om je publiek de opbouw en structuur duidelijk maken beëindig je de inleiding met een structuuraanduiding (inhoudsopgave) en deze moet je dan natuurlijk ook volgen.

2. Het gebruik van voeg- en verwijswoorden. Eenvoudige voegwoorden zijn bijvoorbeeld en, of, omdat, want, maar, als, dus. Complexere voegwoorden zijn bijvoorbeeld daarentegen, aangezien, terwijl, hoewel en ook de zogenaamde reeksvormers en – en, of – of, zowel …. als.

Bij de verwijswoorden wordt erop gelet of vooral de betrekkelijke voornaamwoorden die, dit, dat, wat goed gebruikt worden. ( veel gemaakte fouten: een meisje die….., het publiek wat….). Pas ook op bij vergelijkingen met als en dan (fout: hij is groter als mij / ik ben vijf jaar ouder als hem).

Zie ook:

https://communicatieuitgelegd.nl/communicatie/beter-presenteren-gebruik-overgangszinnen-in-je-presentatie/

https://www.taalwinkel.nl/de-samenhang-tussen-alineas/


Afstemming op doel

Dit zijn de eisen:

2F: Geeft spreekdoel duidelijk vorm (instruerend, informatief,onderhoudend enz.) zodat het voor de luisteraar herkenbaar is.

3F: Kan tijdens een spreektaak verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen) en is zich bewust van wisseling van spreekdoel.

Als je de opdracht inhoudelijk goed uitwerkt (zie voorbereiding) zul je bijna altijd voldoende scoren voor dit aspect. Het moet voor de toehoorder duidelijk zijn of je doel informeren, overtuigen, activeren of beschouwen is. Hoe beter je de opdracht uitwerkt, hoe hoger de score zal zijn.

Afstemming op publiek

Dit zijn de eisen:

2F: Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.

Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect,jongerentaal). Kan de luisteraar(s) boeien door middel van concrete voorbeelden en ervaringen.

3F: Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant.

Kan spontaan afwijken van een voorbereide tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.

Je moet de toehoorders kunnen boeien. Je moet met een goede inleiding de aandacht trekken en die vast proberen te houden. Zorg ervoor dat je oogcontact houdt. Kijk dus bij een PowerPoint presentatie niet teveel naar de dia op de muur. Let ook op je handen. Niet met je handen in je zak gaan staan of een pen in je handen hebben en daarmee knipperen. Leg moeilijke woorden of vaktermen uit. Humor kan ook goed zijn (niet overdrijven).

Weet ook wie je publiek is, dit staat meestal in de opdracht. Als je bijvoorbeeld in de opdracht staat dat je een presentatie moet houden voor toekomstige leerlingen op de open dag van je school spreek je niet in de u-vorm. De examinatoren zijn in dat geval de toekomstige studenten.

Pas op met het gebruik van vaktermen of afkortingen. Zijn die duidelijk voor je toehoorders?

Vraag aan het einde van de presentatie of alles duidelijk is en of er nog vragen zijn.

Bij sommige opleidingen kan het zijn dat er tijdens de presentatie een vraag wordt gesteld. Dat wordt altijd van tevoren aangegeven. Er wordt dan gekeken of je daarna weer gewoon met je presentatie verder kunt gaan.

Woordenschat en woordgebruik

Dit zijn de eisen:

2F: Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nog nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord.

3F: Beschikt over een goede woordenschat.

Kan variëren in de formulering.

Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Het gaat hierbij zowel bij niveau 2F als 3F om de productieve woordenschat, de woorden, uitdrukkingen, gezegdes, spreekwoorden en vergelijkingen die je gebruikt. Probeer daarbij te variëren.

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Dit zijn de eisen:

2F: De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/of haperingen.

Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.

Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden

zo nodig hersteld.

3F: Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd.

Het is hier wel duidelijk dat er gelet wordt op je manier van spreken, de intonatie (de toon waarop je spreekt) en de articulatie (spreek duidelijk, niet binnensmonds). Ook je spreektempo is belangrijk, spreek niet te snel. Verder wordt gelet op de grammatica (niet: hij is groter als mij).

https://www.taalwinkel.nl/de-samenhang-tussen-alineas/


Zenuwachtig? Je bent niet de enige. Kijk maar.

www.youtube.com/watch?v=WQE96boMXh8

www.youtube.com/watch?v=-pjVauqglmc